Binnen een relatie mag je best af en toe een keertje ruziën of geïrriteerd zijn. Maar sommige koppels maken er bijna een wedstrijd van om het bloed onder elkaars nagels vandaan te halen.
Mannen en het huishouden
Zo hoorde ik laatst op een verjaardag iemand het volgende zeggen: “Mijn vriend doet helemaal niks in het huishouden. Laatst heeft hij een keer de vaatwasser uitgeruimd en toen stond alles op de verkeerde plek. Vermoeiend zeg. Als je het doet, doe het dan ook goed, zei ik tegen hem”. De ander reageerde instemmend en vulde aan: “Mijn vriend heeft een gekleurde sok bij de witte was gedaan.. ‘per ongeluk’, zegt hij. Jaja ik ken dat, en hij begreep maar niet dat ik boos werd.”
Deze klaagzang ging nog even door. Niet echt de manier om je vriend te betrekken in het huishouden, dacht ik. Als je elke keer een lading kritiek en een geïrriteerde vriendin over je heen krijgt, dan is de lol er snel af en zullen deze kerels in kwestie vervolgens helemaal geen zin meer hebben om te helpen met de klusjes. Dus zo blijft het gewenste resultaat al gauw uit.
Opbouwende kritiek
Hoe kan het nou, dat wij op de werkvloer continu leren om op een opbouwende manier feedback te geven en te opereren als team, terwijl we thuis deze manieren makkelijk links laten liggen? En ook bij vriendinnen weet je tegen wie je wat wel en niet kunt zeggen en proberen daar ook vaak naar te handelen, maar in onze relaties kwakken we alles zonder verpakking neer. Zonde, want dit zorgt voor onnodige spanning en onbegrip.
Hoe pak je het wél aan?
1. Geef eerst terug dat je het fijn vindt dat hij/zij de handen uit de mouwen heeft gestoken. Goh wat fijn, ik zie dat je die vaatwasser hebt uitgepakt. Daar had ik nu ook echt geen zin in gehad, nu kan ik ook even ontspannen.
2. Zou je iets graag anders zien? Geef dat op een niet veroordelende manier terug, waarbij je aangeeft wat je daaraan vervelend vindt zodat de boodschap ook inhoud krijgt. Bijvoorbeeld: Ik zie dat de bekers niet gestapeld zijn, ik vind dat vervelend wat de kast ziet er dan zo rommelig uit.
3. Vertel wat je wel zou willen en vraag of dat goed is: Wil je de volgende keer de bekers stapelen? Vind jij dat ook oke?
Je zult zien dat hij de volgende keer z’n best zal doen om mee te denken en werken. Succes!
